Na een lange dag op kantoor kwam de jonge en gretige assistente er achter dat hij overuren maakte. Zonder dat hij het wist had zijn baas een speciale traktatie in gedachten. Terwijl de lichten dimden en het kantoor stilviel riep de baas, die zich niet kon inhouden, de assistente bij zich. Met een ondeugende glinstering in zijn ogen knielde hij neer en begon hij met zijn mond de onderste regionen van de assistenten te verkennen. De assistente, aanvankelijk uit het veld geslagen, kon alleen hijgen als de baas hem vakkundig bevredigde. De baas, een meester in mondelinge technieken, wist precies hoe hij zijn wilde assistente moest besturen. De in het moment gevangen zittende assistente kon alleen maar kreunen van genot dat de baas doorging met zijn werk. De magie, meestal een magische plek en een saai kantoor, transformeerde zich in een monoton, en het verlangen om zijn assistente in bedwang te houden, bleef zijn passie en genot in stand houden, of bleef in een staat van genot.