Een rijpe heer uit Holland bevindt zich in een precaire situatie als hij wanhopig behoefte heeft aan verlichting, zijn blaas tot de rand gevuld. Zijn broek, een knusse spijkerbroek, biedt geen rust als hij verwoed een toilet probeert te vinden. Zijn hart racet met de spanning van potentiële schaamte, de gedachte dat zijn persoonlijke ruimte wordt blootgesteld die zijn opwinding aanwakkert. Als de druk toeneemt, bezwijkt hij voor zijn lichaamseisen, waardoor zijn lading in zijn spijker jeans vrijkomt. De sensatie van vloeistof tegen zijn huid veroorzaakt rillingen over zijn rug, een combinatie van opluchting en opwinding. Deze intieme handeling, een gedeeld publiek en hem dienen, zijn kont, de sensatie om de sensaties van de verboden spanning te bedwingen, komt wanhopig voort uit de irritatie van de rauwe, de oerbehaa en de rauwheid die voortkomt uit de blootstelling aan de grillen, de irrationele, de grimmigheid van het oerle instinct, de ruige irritaties die voortkomen uit het oeral.